Het oude Egypte was verdeeld in bestuurlijke provincies ofwel gouwen. Deze gouwen ontwikkelden zich uit dorpsgemeenschappen die in de loop der tijd fuseerden tot grote districten of provincies. Het Oudegyptische woord voor district was sepat, dat verwees naar een stuk land met irrigatiekanalen.
Opper-Egypte telde 22 gouwen met redelijk vaste grenzen. Neder-Egypte bestond oorspronkelijk uit 16 gouwen, vanaf de 18de dynastie uit 17 en uiteindelijk uit 20 gouwen. De grenzen van de Neder-Egyptische gouwen stonden minder vast. Volgens de mythe van de god Osiris bevond zich in elke gouw een deel van het door Seth in stukken gehakte lichaam van Osiris. Heel Egypte stond zo symbool voor het samengestelde lichaam van de herrezen godheid. De 42 gouwen werden ook wel vergeleken met de 42 gebieden in het Dodenrijk waarover de rechters van de Rechtbank van Osiris recht spraken.
In de Vroegdynastische Tijd is voor het eerst sprake van gouwen. Aan het eind van de 3de dynastie werden zeven trappenpiramides opgericht op plaatsen die later de hoofdsteden van de gouwen werden: Zawiyet El-Mayittin, Abydos, Naqada, El-Koela, Edfoe, Seila en het eiland Elefantine.
Op enkele uitzonderingen na, waren de namen van de gouwen gebaseerd op de goden die in het gebied werden vereerd. Elke gouw had een eigen hoofdstad en een eigen embleem, vaak geplaatst op een standaard. Op tempelwanden en beeldhouwwerken worden de personificaties van de gouwen vaak afgebeeld met dit gouwembleem op hun hoofd, terwijl ze voedseloffers brengen.
In de dodentempels van het Oude Rijk worden de gouwen vaak afgebeeld als vrouwen die offeren aan de koninklijke cultus. Elke gouw had een onafhankelijk bestuur met aan het hoofd een nomarch of gouwvorst. De Egyptische term is ‘grote leider van een gouw´dat in de 6de dynastie voor het eerst wordt gebruikt.
Een gouwvorst werd formeel benoemd door een farao, maar in de praktijk werd het ambt vaak overgeërfd binnen een familie. De belangrijkste taken van de gouwvorsten waren het werven van arbeidskrachten ten dienste van de staat en het innen van de belastingen. Dit gebeurde op basis van de kadastrale indeling van het land. De hoogte van de belastingen werd vervolgens bepaald op basis van de waarde van het bevloeide, vruchtbare land. De gouwvorsten rapporteerden aan de vizier. Hij bepaalde uiteindelijk de hoogte van de belastingen en de hoeveelheid arbeiders die per gouw geleverd moest worden.
De lokale tempels in de gouwen hadden ook een eigen bestuur. Deze tempels waren vrijgesteld van belastingen en arbeidsplicht. In het late Oude Rijk en in het Middenrijk zijn de gouwvorsten tevens hogepriester van deze tempels. Zo verwierven de gouwvorsten in de loop der tijd steeds meer macht en rijkdom en werden ze steeds onafhankelijker van het centrale koninklijke bestuur. Hun macht werd zo groot dat ze onderling met elkaar in
conflict kwamen. Dit leidde uiteindelijk tot een burgeroorlog die de hele Eerste Tussenperiode voortduurde. Tijdens het Middenrijk waren de gouwvorsten zo autonoom dat ze eigen necropolen gingen aanleggen in hun districten.
De meest indrukwekkende zijn te vinden in Midden-Egypte, zoals de rotsgraven in Beni-Hassan, Deir el-Bersjeh, Meir en Assioet. Onder farao Senwosret III uit de 12de dynastie verloren de gouwvorsten hun macht en onafhankelijkheid. Toen werd ook gestopt met de aanleg van deze graven. Hierna kwamen militaire beambten aan het bewind. In het Nieuwe Rijk werden ‘burgemeesters’ verantwoordelijk voor het bestuur van de gouwen. Het gouwsysteem bleef bestaan tot in de Grieks-Romeinse tijd.
JR
Bronnen:
– Het oude Egypte in Woord en Beeld – T. Wilkinson
– Ontdekkingsreis door het oude Egypte – C. Jacq
– Egyptische Hiërogliefen – B. McDermott
– The illustrated Dictionary of Ancient Egypt – I. Shaw en P. Nicholson
– Kunst & Architectuur: Egypte – R. Schulz en M. Seidel
– Egypte, het Land van de Farao’s – R. Schulz en M. Seidel
– Foto gouwemblemen – Petra Lether