Er is een verschil tussen Egyptische faience en Europese faience, ook al wordt de naam voor beide technieken gebruikt. De term dateert uit het eind van de Middeleeuwen, toen Italiaanse pottenbakkers uit Faenza beroemd waren om hun geglazuurde aardewerk.
In het oude Egypte ging men anders te werk dan in het middeleeuwse Italië. De kern van Egyptische faience-objecten bestaat uit een pasta van kiezelaarde waarvan bij het bakken het buitenste laagje verglaasde tot glazuur. De pasta kon worden gevormd in mallen, of op een draaischijf worden gedraaid. De pasta bevatte fijngemalen kwarts of zand, met kleine hoeveelheden kalk en natron of planten-as.
De heldere, vaak voorkomende blauw-groene kleur, werd verkregen door de toevoeging van koper. Andere materialen leverden andere kleuren op. Voor helder blauw werd kobalt gebruikt, voor geel antimoon, voor paars of zwart mangaan en voor bruin ijzer.
Kiezelaarde werd uit woestijnzand tot poeder gewreven. Maar zand kan ook kalk of ijzer bevatten. Vooral de aanwezigheid van ijzer is erg onhandig, want daardoor kan het glazuur ongewenst verkleuren.
Het basismateriaal voor de kiezelaarde werd daarom vaak op plaatsen gewonnen waar het zand erg zuiver was.
In Amarna zijn bewijzen gevonden voor het maken van kiezelaarde door middel van het vergruizen van kleine stukjes kwarts. Dat leverde een zeer wit en fijn poeder op. Dit heeft beslist bijgedragen aan het semi-edelsteen imago van faience in het oude Egypte. Faiencepasta van kiezelaarde is niet mooi glad en ook niet makkelijk te bewerken zoals bijvoorbeeld zachte klei. Het barst ook veel sneller.
Toch is het maken van faience altijd naast het bakken van klei blijven bestaan, waarschijnlijk vanwege het glinsterende effect. Door het toevoegen van water aan kiezelaarde kon de kunstenaar met de hand een ruwe of meer algemene vorm maken van de pasta. Na het drogen kon de vorm verder worden uitgewerkt. Veel vaker nog werd dit object als een model gebruikt. Het werd dan in natte klei gedrukt om er een negatief van te maken. Zo ontstonden duurzame en herbruikbare mallen voor serieproductie. In die mallen werd dan de faiencepasta gedrukt. De gebruikte modellen konden van hout zijn gemaakt, maar ook van klei, metaal, of een ouder faience object.
Er zijn drie methoden om een faience object te glazuren: efflorescentie, cementatie en applicatie.
Bij efflorescentie werd de buitenzijde van de pasta tijdens het bakproces een glazuurlaag.
Bij cementatie werd het object overdekt met glazuurpoeder dat zich tijdens het bakken hechtte aan het oppervlak.
Bij applicatie werden de glazuurmaterialen fijngemalen en gemixt met water. Dat leverde een stroperige substantie op die vervolgens net als verf kon worden aangebracht op het object.
Onderdompeling of overgieten werd ook gebruikt om een glazuurlaagje aan de ondergrond te laten hechten. Applicatie werd vaak bij speksteen en kwarts gebruikt. Alhoewel het eindproduct dan ook als faience wordt aangeduid, is het dat formeel gezien niet.
De oude Egyptenaren beschouwden faience als een kunstmatige edelsteen en stelden het gelijk aan turkoois of lapis lazuli. Vanaf het Nieuwe Rijk kon hetzelfde woord worden gebruikt om er lapis lazuli of faience mee aan te duiden. Om de donkerblauwe edelsteen te onderscheiden van de imitatie in de vorm van faience, werd ook wel gesproken over ‘ware lapis lazuli’.
Faiencemakers zijn ons slechts uit twee titels overgeleverd: de Opzichter van de Faiencemakers en de Faiencemaker van Amon. De enige scène die mogelijk faienceproductie voorstelt is afkomstig uit tombe TT36 van Ibi, of ook wel Aba genoemd. De scène heeft helaas geen bijschrift, waardoor we geen zekerheid kunnen krijgen.
MvK
Lees ook: Egyptische faience – Historisch overzicht
Bronnen:
– Ancient Egyptian materials and technology – P.T. Nicholson & I. Shaw
– Wat is faience precies? – Museumkennis RMO