Vanaf het begin van het Nieuwe Rijk schonk de farao zijn koninklijke dochter of één van zijn bijvrouwen ten huwelijk aan de rijksgod Amon-Ra. De reden hiertoe moet worden gezocht in de steeds groter wordende macht van de priesters van Amon in Thebe.
Door zijn dochter in de rol van Godsvrouw van Amon direct in de tempelrituelen te betrekken, kon de farao meer invloed uitoefenen op het religieuze beleid. Door het rituele huwelijk met de god Amon kon de farao zich ook nog eens beroepen op de goddelijke afkomst van zijn koninklijke stamboom.
De functie van Godsvrouw van Amon was de hoogste priesteressenfunctie in de cultus voor Amon. De Godsvrouw van Amon droeg net als de farao twee namen in een cartouche. Ze werd beschouwd als de incarnatie van de gier- en moedergodin Moet, de echtgenote van Amon.
Als de godin Moet werd ze bevrucht door Amon, de koning der goden. Zo werd ze ook de moeder van het goddelijke maankind Chonsoe. Jaarlijks werd tijdens het Opet-festival het samenkomen van de god en de godin en de geboorte van het godenkind in Karnak en de Loeksortempel gevierd.
Ahmes-Nefertari was de Grote Koninklijke Echtgenote van Ahmose, de eerste farao van het Nieuwe Rijk. Zij was de eerste koningin die de titel van Godsvrouw van Amon droeg.
Deze titel staat vermeld op de zogenaamde donatiestèle uit de tempel van Amon te Karnak. De stèle, die in het Egyptisch Museum in Caïro wordt bewaard, is in drie brokstukken teruggevonden als opvulling voor de derde pyloon van Amenhotep III. De inhoud van de tekst is opmerkelijk. Het geeft aan dat de privépersoon Ahmose het ambt van ‘Tweede Profeet van Amon’ voor grote hoeveelheden goud, zilver en koper kocht van zichzelf, maar dan in zijn hoedanigheid als koning Ahmose.
Vervolgens doneerde hij de priestertitel, die voorheen alleen door mannen werd bekleed, aan zijn echtgenote de Godsvrouw van Amon Ahmes-Nefertari. In deze functie was zij verantwoordelijk voor de administratie van alle tempeldomeinen. Dit hield ondermeer in dat Ahmes-Nefertari vanaf dat moment toezicht hield op de werkplaatsen voor de handwerkslieden en de schathuizen van de tempel van Amon. Slechts enkele jaren later zouden deze belangrijke taken van de Tweede Profeet van Amon worden overgeheveld naar de ‘Godsaanbidster van Amon’, een functie die ook voor het eerst door Ahmes-Nefertari zou worden bekleed.
Aan het begin van het Nieuwe Rijk werd deze belangrijke priesteressentitel meestal van moeder op dochter doorgegeven. Vaak was deze nieuwe Godsvrouw van Amon al gehuwd en in enkele gevallen had zij kinderen gebaard. Hier komt verandering in aan het einde van het Nieuwe Rijk. Godsvrouw van Amon Aset E, de dochter van Ramses VI was de eerste dame waarvan bekend is dat zij bewust geen huwelijksband aanging met een aards persoon. Opvallend is ook dat in de periode die daar op volgt de Godsvrouw van Amon haar opvolgster adopteerde. Meestal betrof het een nicht uit haar familie.
Aan het begin van de Derde Tussenperiode was de politieke en religieuze rol van de farao’s uitgespeeld. Alle gebieden van het leven en zelfs het domein van de dood werden beheerst door de oppermachtige priesterklasse van de god Amon in Thebe. In deze theocratie werd de maatschappij gestuurd door decreten van de god Amon.
Hoewel de precieze rol van de Godsvrouw van Amon onbekend is, bestond een deel van haar taak uit het interpreteren van orakels en het in stand houden van rituelen in de tempel. Zo zijn de Godsvrouwen vaak te zien met een sistrum of een voor de borst gedrapeerde iris in de hand om de god voortdurend te stimuleren de schepping te vernieuwen.
Het instituut van de Godsvrouw en Godsaanbidster van Amon was zo’n groot machtsinstrument geworden, dat toen het koningschap in de 8ste eeuw v.Chr. weer kracht en inhoud had gekregen, de farao’s van de Koesjitische 25ste en van de Saïtische 26ste dynastie steevast één van hun eigen dochters lieten adopteren om zo de invloed van de Amonpriesters binnen de perken te houden.
Het belang van de Godsvrouw van Amon in deze periode blijkt vooral uit de versiering van hun grafkapellen te Medinet Haboe. Ze worden daar op gelijke voet afgebeeld met de heersende zwarte farao’s. De Godsvrouwen aanbidden ook de goden en offeren rechtstreeks aan hen. De goden op hun beurt omhelzen, bekronen en zogen haar.
Godsvrouw van Amon Amenirdis I was de dochter van de Koesjitische koning Kasjta. Zij was daarmee ook de zus van de zwarte farao’s Pianchy en Sjabaka. Kasjta zorgde ervoor dat zijn dochter als opvolgster werd geadopteerd door de Godsaanbidster van Amon, Sjepenoepet I, de dochter van zijn rivaal Osorkon III (796 – 769 v.Chr.) uit de 23ste dynastie. Dit toont aan dat Kasjta Opper-Egypte al onder controle had voorafgaand aan de regering van zijn opvolger Pianchy.
Amenirdis was door haar vader aanvankelijk naar Thebe gestuurd om er in de tempel van Amon te worden aangesteld als ‘Zangeres van Amon’. Het bekleden van een dergelijke priesteressenfunctie was niet uniek en vormde dan ook geen bedreiging voor de Thebaanse priesterfamilies. Prinses Amenirdis klom echter al snel op in de rangorde van priesteressen. Zo werd zij na verloop van tijd het hoofd van de zangeressen van Amon. Ook dat leidde nog niet direct tot problemen.
Omdat de zangeres een prinses was en dicht bij Amon stond, kreeg ze steeds meer privileges. De volgende stap was om het beheer van de goederen van de tempel van Amon, die in handen was van de Hogepriester van Amon, over te hevelen naar Amenirdis. De functie van Hogepriester van Amon werd hierdoor minder belangrijk. Hij bleef nog wel het hoofd van de priesterklasse maar had weinig politieke macht meer. De politieke macht kwam feitelijk in handen van de Godsvrouw van Amon en dus indirect van de Koesjitische koning.
HJP
Bronnen:
– God’s Wife, God’s Servant: The God’s Wife of Amun – N.F. Ayad
– De inwijding van de godsgemalin Anchnesneferibra, Mehen 2013 – E.Th. van Calcar-Honsbeek
– De bouwactiviteit van de godsgemalinnen van Amon van de 25e en 26e dynastie – I. De Strooper
– Gottesgemahlin. Lexikon der Ägyptologie II – M. Gitton en J. Leclant