Aan het eind van het Nieuwe Rijk ging het economisch slecht met Egypte. In Thebe leidde dit tot inbraken in de koningsgraven. De inbrekers hadden belangstelling voor de waardevolle grafinventaris zoals geneeskrachtige oliën, glas, duurzame houtsoorten en edelmetalen zoals goud, zilver en brons. Al deze materialen konden gebruikt en verkocht worden zonder dat het teveel aandacht zou trekken.
Dit soort inbraken kwamen al tijdens het midden van het Nieuwe Rijk voor. Dit blijkt uit een restauratie-inscriptie bij het graf van Thoetmoses IV. Dit graf werd tijdens het 8ste regeringsjaar van Horemheb, na een inbraak, opnieuw afgesloten.
Tijdens de regering van Ramses XI uit de 20ste dynastie kreeg Egypte te maken met ernstige binnenlandse en economische problemen. In deze periode namen de plunderingen van de koningsgraven toe. In de zogenaamde grafroverspapyri wordt de situatie beschreven. Er wordt onder andere melding gemaakt van maar liefst vijftig kilo goud dat uit het graf van Ramses VI was gestolen.
Door de binnenlandse problemen was de macht van Ramses XI afgenomen. In Opper-Egypte waren het de hogepriesters van Amon die de daadwerkelijke macht in handen hadden. Deze priesters waren in een oorlog verwikkeld met Panehsi, de onderkoning van Nubië. De hogepriester Pianch gaf voor het bekostigen van deze oorlog toestemming de graven in de Thebaanse regio te plunderen. Zijn volgelingen gingen op zoek naar nog onontdekte graven met kostbaarheden.
Tijdens de vroege 21ste dynastie werd de jacht naar kostbaarheden voortgezet. De priesters openden in het Dal der Koningen alle hun bekende koningsgraven. Zij verzamelden de mummies in verschillende opslagplaatsen, waaronder het graf van Sethy I. Ze verwijderden alle waardevolle voorwerpen uit de graven. Deze voorwerpen werden aangepast en hergebruikt.
In het door Pierre Montet in 1939 ontdekte graf van Pasebachanioet I in Tanis werden veel van deze voorwerpen teruggevonden. De granieten sarcofaag waar Pasebachanioet I in lag, was bijvoorbeeld oorspronkelijk de sarcofaag van Merenptah. Deze was voor zijn nieuwe eigenaar aangepast en vanuit Thebe naar Tanis vervoerd.
De priesters repareerden de veelal beschadigde mummies. Tijdens het proces verwijderden ze de overgebleven kostbare juwelen en amuletten. De opnieuw in mummielinnen gewikkelde mummies werden in houten mummiekisten op verschillende plaatsen in het Dal der Koningen herbegraven.
Uiteindelijk werd het grootste deel van de mummies omstreeks 930 v.Chr. begraven in het familiegraf van de hogepriester Pinodjem II in Deir el-Bahri (DB 320). Dit graf was oorspronkelijk van Koningin Inhapy maar werd in de 21ste dynastie hergebruikt en zelfs nog verder uitgebreid om er Pinodjem II en zijn familieleden in te kunnen begraven. Negen andere mummies werden in het graf van Amenhotep II (KV 35) achtergelaten. Tot de ontdekking van deze twee cachette-graven aan het eind van de 19de eeuw bleven de koninklijke mummies hier begraven.
PvG
Bronnen:
– Egypte, het verhaal van een oude beschaving door de ogen van haar ontdekkers – J. Tyldesley