Vanaf de 3de dynastie in het Oude Rijk ontwikkelt zich het gebruik om graven te voorzien van beelden die dienen als vervangend lichaam voor de overledene. De oude Egyptenaren geloofden dat de ka-ziel van de overledene kon huizen in het beeld. Daarmee werd voorkomen dat de ziel geen rustplaats zou kunnen vinden en zou gaan zwerven.
De beelden in privégraven werden dan ook niet voor het publiek opgesteld, maar in de cultusruimte en waren slechts toegankelijk voor diegenen die de offercultus voltrokken. Het beeld werd met de dode geïdentificeerd door het aanbrengen van de naam van de overledene en het beeld te voorzien van individuele trekken in het uiterlijk. Toch waren de beelden in privégraven geen weergave van de werkelijkheid maar eerder de weergave van het ideaalbeeld voor de eeuwigheid.
In de Ouderijks mastaba’s bevonden de beelden zich onzichtbaar in een afgesloten ruimte achter de cultusruimte in de zogenaamde serdab. Door middel van een zichtspleet kon de ziel van de overledene in contact blijven met de offercultus. De oudste serdab is gevonden in het piramidecomplex van farao Djoser in Sakkara. De beelden waren de weergaven van de grafeigenaar en eventueel zijn familieleden. Deze werden uitgebeeld in afzonderlijke beelden of groepsbeelden.
Kinderen werden nooit apart afgebeeld maar altijd samen met hun ouders. De afgebeelde vrouw is niet perse de echtgenote van de overledene. Het kan ook gaan om een afbeelding van de moeder.
Beelden in privégraven uit het Oude Rijk zijn onder te verdelen in drie groepen. Een staande figuur waarbij mannen schrijdend en vrouwen met gesloten benen of soms licht schrijdend worden afgebeeld. Ten tweede de zittende figuren, gezeten op een vierkant of rechthoekig blok. De persoon heeft de armen gebogen, rustend op de bovenbenen. Als laatste zijn er de beelden in kleermakerszit. De figuur zit met gekruiste benen op een mat of op de grond, soms met een papyrusrol op schoot. Soms wordt de figuur asymmetrisch zittend afgebeeld met één knie opgericht.
Minder vaak voorkomend zijn beelden van hurkende of knielende figuren. Tegen het einde van de 5de dynastie werden behalve beelden van de grafeigenaar ook beelden van dienaren in de cultusruimte geplaatst. Deze beeldjes werden niet bij naam genoemd maar waren alleen bedoeld als vertegenwoordiger van de overledene om in het dodenrijk allerlei verplichtingen te vervullen. Te denken valt aan de bereiding van brood en bier of het malen van graan.
Ten tijde van het Middenrijk zijn de beelden niet meer verborgen, maar nemen ze een prominente plek in binnen het graf. Nog steeds als vervangend lichaam, maar nu ook als een gedenkmonument. Het type beelden uit het Oude Rijk blijft ook in het Middenrijk bestaan, met uitzondering van het beeld in kleermakerszit. Af en toe wordt een graf voorzien van een staand mummievormig beeld in een nis. Nieuw zijn de zogenaamde hurkbeelden. De figuur zit gehurkt met opgetrokken knieën en wordt omhuld door een mantel. Deze beelden zullen tot in de Late Tijd blijven bestaan. Kenmerkend voor het Middenrijk zijn de lange schorten tot op de enkels of zelfs geheel omhullende mantels bij beelden van mannen.
Tijdens het Nieuwe Rijk werden de beelden zowel bovengronds en ondergronds, als in het middenniveau geplaatst. Bovengronds werden stèlofore beelden en soms ook hurkbeelden geplaatst in een kapel of piramide.
Het middenniveau van Nieuwe Rijks graven bestond vaak uit een hof- en cultuscomplex. Hier bevonden zich beelden van biddende personen, beelden van de grafheer en eventueel zijn familie en voorouder beelden.
De beelden van de grafheer en zijn familie waren onderdeel van de offercultus en namen de offers in ontvangst. In kapellen uit de Ramessiden Tijd stonden soms ook godenbeelden. In het ondergrondse grafgedeelte bevonden zich behalve beelden van de grafeigenaar en familieleden, ook beeldjes van dienaren.
Tijdens de Late Tijd werden de tradities van het Nieuwe Rijk gevolgd en werden bestaande beelden soms geüsurpeerd. In de 27de dynastie ontstond de trend van het weergeven van de daadwerkelijke leeftijd van de overledene. Het zijn niet meer ideaalbeelden, maar de beelden vertonen ouderdomstrekjes in het gezicht en op het lichaam.
Veel voorkomend in de Late Tijd zijn de zogenaamde theofore of naofore beelden. Beelden van een staande, knielende of zittende man met een figuur van een godheid in de handen of in een naos voor zich. Een belangrijk stijlkenmerk van deze beelden uit de Late Tijd is de lichte glimlach rond de mond.
LdJ
Bronnen:
– De dodencultus van het oude Egypte – Dr. M.J. Raven
– Egypte, Het land van de farao’s – H. Statzinger, F. Kampp-Seyfried
– Foto dienaarbeeld Oude Rijk – Lida de Jong