De herkomst van de godin Moet is erg onduidelijk. Teksten uit het Middenrijk noemen haar ‘Meesteres van Megeb’, naar een plaats in de tiende gouw van Opper-Egypte. Het ligt vlakbij het huidige Qaw el-Kebir, ongeveer halverwege Tell el-Amarna en Abydos. Maar verder is er weinig bekend over haar binding met deze plek.
Waarschijnlijk was ze eerst bekend in de Thebaanse regio voordat ze ook daarbuiten beroemd werd.
De naam van Moet wordt geschreven met een gier, maar Moet is niet dé giergodin, want dat is Nechbet. De gier-hiëroglief heeft de klankwaarde ‘moet’ dat in het oud-Egyptisch ‘moeder’ betekent.
Moet kan dus goed gezien worden als moedergodin. Daarin is ze echter ook niet de enige, want ook onder andere Isis en Hathor kunnen deze rol op zich nemen. Deze drie godinnen kunnen dan ook alle drie de rol van goddelijke moeder van de farao krijgen. Daarom zijn er ook vele amuletten bekend van Moet die een kind de borst geeft.
Vaak is de enige manier om Moet van Isis te onderscheiden de aanwezigheid van een kroon of een inscriptie met uitleg.
De godin Moet wordt veelvuldig afgebeeld als een vrouw met een lange kleurrijke jurk en een gierenkap op het hoofd met daarop de witte kroon of de dubbele kroon. Als vrouw van Amon, die koning der goden is, heeft Moet als koningin der goden het recht om de dubbele kroon te dragen. Haar jurk heeft soms ook een verenpatroon. Daarnaast houdt ze vaak een papyrusscepter vast als symbool van Neder-Egypte.
De gierenkap die ze bijna altijd draagt, is echter niet alleen aan Moet voorbehouden. Andere godinnen en veel koninginnen dragen deze ook op hun hoofd. Koninginnen identificeerden zich vaak met de koningin der goden. De koninklijke vrouwen die de titel ‘Godsvrouwe van Amon‘ droegen, werden ook geassocieerd met Moet. Wanneer zij werden afgebeeld, kregen zij de karakteristieken van Moet.
De Egyptenaren beschouwden hun goden als dualistisch, ze konden twee kanten hebben. Moet kent naast haar liefdevolle en beschermende kant als moedergodin ook een agressieve kant via één van haar alter ego’s: de leeuwingodin Sachmet. Sachmet kon de meest verschrikkelijke ziektes en onheil brengen. Moet daarentegen was de liefdevolle kant die de ziektes en onheil weer kon genezen.
Veel van de standbeelden in de tempel van Moet te Karnak beelden haar uit in een katachtige vorm. Deze beelden zijn aan haar gewijd door farao Amenhotep III uit de 18de dynastie. Volgens de overlevering leed de farao in de laatste fase van zijn 38-jarige regering aan een ziekte. Hij liet 730 beelden van Moet als Sachmet rondom het hoefijzervormige heilige meer van de tempel opstellen. De beelden waren bedoeld om in de naam van Amenhotep III iedere ochtend en iedere avond van één regeringsjaar een offer te kunnen geven aan de godin, in de hoop op zijn genezing.
De goddelijke echtgenoot van Moet is de Thebaanse god Amon die in het Nieuwe Rijk is uitgegroeid tot de rijksgod van Egypte. Zijn metgezellin Moet groeit in aanzien met hem mee. Amon-Ra ontwikkelt zich in de Thebaanse theologie steeds meer tot een kosmische, zowel zichtbare als ook verborgen zonnegod. Ook Moet krijgt daarom kosmische eigenschappen en staat in nauwe relatie tot de hemelgodin Noet.
Moet wordt ook gezien als een oergodin van de schepping. Zij draagt dan de naam Atoemet. Dit is de vrouwelijke variant van de Heliopolitaanse scheppergod Atoem. Een tekst uit de Ptolemaeën Tijd op de propyloon van de tempel van Chonsoe spreekt over Moet als de ‘moeder die geen moeder heeft’ en zelfs als de ‘moeder die haar vader baarde’. Hieruit blijkt dat de godin Moet als zichzelf scheppend werd beschouwd. In andere voorstellingen en teksten neemt Moet de rol op zich van de Hermopolitaanse scheppingsgodin Amonet. Zij wordt dan beschouwd als de vrouwelijke tegenhanger van Amon.
Moet wordt ook sterk geassocieerd met Monthoe. Sommige teksten zien haar zelfs als de moeder van deze Thebaanse oorlogsgod. Andere teksten beschouwen Moet als de moeder van de Thebaanse maangod Chonsoe. Een veel voorkomende voorstelling in de Egyptische tempels is de Thebaanse triade van Amon, Moet en Chonsoe. Deze drie goden hebben elk een tempel binnen het complex van Karnak. De tempel van Moet staat een kleine 300 meter bij de tempel van Amon vandaan. De twee tempels zijn met elkaar verbonden door een sfinxenlaan. De tempel van Chonsoe staat binnen de omheiningsmuur van de tempel van Amon.
Moet speelt een beperkte rol in het dodengeloof. Haar mythologische invloedssfeer had voornamelijk betrekking op de wereld van de levenden. Wanneer het nodig was, kon haar scheppende kracht zich echter wel uitstrekken naar het dodenrijk. In deze hoedanigheid wordt Moet vaak androgyn voorgesteld. Zo wordt ze in spreuk 164 van het Dodenboek beschreven als een ithyphallische god/godin, dat wil zeggen met een stijve penis. Een dergelijke voorstelling is bekend uit de tijd van Ramses II uit de 19de dynastie in een zijkapel van de tempel van Chonsoe te Karnak. Ook in de Grieks-Romeinse tempel van Hibis, in de oase Charga, wordt Moet met een leeuwinnenkop voorgesteld als een ithyphallische godheid.
MvK
Bronnen:
– The Dictionary of Ancient Egypt – I. Shaw & P. Nicholson
– Egyptian Mythology – A. Gros de Beler-Egyptian Mythology – P. Hamlyn
– The Complete gods and goddesses of Ancient Egypt – R.H. Wilkinson
– Foto Moet – Mariëlle van Kampen