Op circa tien kilometer van El-Kasr in de Dachla oase ligt één van de meest complete bouwwerken uit de Romeinse Tijd van deze oase: de tempel van Deir el-Haggar. In de nabije omgeving van deze tempel zijn bewijzen te vinden van Romeinse landbouw, met name restanten van duiventillen.
Binnen het tempelterrein zijn behalve de tempel nog andere, gedeeltelijk begraven gebouwen gevonden. De zandstenen tempel van 7,3 bij 16,2 meter wordt omringd door een tichelstenen muur met hier en daar restanten van geschilderd pleisterwerk. De tempel is gewijd aan de goden Amon, Moet en Chonsoe en tevens aan Seth. Seth wordt hier afgebeeld met een blauw mensenlichaam en valkenkop.
Aan de bouw van de tempel werd begonnen tijdens de regeerperiode van keizer Nero (54 – 68 n.Chr.). Zijn cartouche is te vinden in het heiligdom. Vervolgens werd de tempel uitgebreid en gedecoreerd door opeenvolgende Romeinse heersers waaronder Vespasianus (69 – 79 n.Chr.) en Titus (79 – 81 n.Chr.). Hun cartouches bevinden zich in de hypostyle hal.
Tijdens de regeerperiode van Domitianus (81 – 96 n.Chr.) werd de monumentale toegangspoort gedecoreerd. De laatste inscripties dateren uit de derde eeuw n.Chr. Op de tempelwanden en zuilen is veel graffiti te vinden van reizigers en onderzoekers uit de 19de eeuw, bijvoorbeeld van de expeditie van Gerhard Rohlfs, Sir Archibald Edmonstone en Bernardino Drovetti. Ten tijde van het bezoek van Edmonstone lag de tempel gedeeltelijk onder het zand. Er werd begonnen met uitgraven maar uiteindelijk heeft men het opgegeven en de tempel alleen opgemeten .
De voornaamste toegangspoort bevindt zich aan de oostzijde van de muur. Langs de processieweg van de grote poort naar de tempelingang zijn restanten te vinden van ronde, tichelstenen zuilen. Deze zuilen zijn naar alle waarschijnlijkheid onderdeel geweest van zuilenhallen aan weerskanten van de processieweg. Tevens is hier een aantal kleine sfinxen teruggevonden, nu te bezichtigen in het museum van de Charga-oase.
De ingang van de tempel voert naar een voorhof met twee zuilen. Vanuit de voorhof voert een doorgang naar een kleine hypostyle hal met vier zuilen. Achter de hypostyle hal bevindt zich een offerzaal met daarachter het heiligdom. Het heiligdom wordt geflankeerd door twee ruimtes. In het zuidelijke vertrek bevindt zich een trap naar het dak, het noordelijke vertrek deed waarschijnlijk dienst als een voorraadruimte.
Het plafond van het heiligdom was oorspronkelijk voorzien van een voorstelling van de sterrenhemel in de gedaante van de hemelgodin Noet. In het midden bevindt zich een afbeelding van Osiris, vertegenwoordigd door het sterrenbeeld Orion. Ook andere sterrenbeelden waren afgebeeld in de vorm van diverse goden verantwoordelijk voor het beschermen van het universum. Het plafond is gedeeltelijk gerestaureerd en bevindt zich nu op het tempelterrein aan de zuidkant van de tempel.
Op de wanden in het heiligdom zelf zijn afbeeldingen te vinden van de Thebaanse triade, Amon, Moet en Chonsoe samen met Seth, Nephtys, Ra-Horachte, Osiris, Isis en Min-Ra. Op de noordwand staat een afbeelding van de Thebaanse triade met de Heliopolitaanse scheppergoden Geb, Noet, Sjoe en Tefnoet. Hier bevindt zich ook een belangrijke voorstelling van de lokale godheid Amon-Nacht. In een inscriptie is zijn eerste bezoek aan de oase vastgelegd. Hij wordt afgebeeld samen met zijn echtgenote Hathor. Ook Thot wordt hier met zijn echtgenote Nehemtaoey afgebeeld.
In de jaren ’90 van de vorige eeuw is de tempel gerestaureerd door het Dakhla Oasis Project in samenwerking met de Hoge Raad van Oudheden . Bij de restauratie werd uitsluitend gebruik gemaakt van materialen en technieken die ook in de oudheid zijn gebruikt. Bij de huidige toegang van het tempelterrein is een klein bezoekerscentrum ingericht met foto’s van het restauratieproject.
LdJ
Bronnen:
– Lexikon der Ägyptischen Baukunst – D. Arnold
– The Western Desert of Egypt – C. Vivian
– Foto’s – Petra Lether