Wanneer een farao overlijdt, verandert het leven van de kroonprins drastisch en onomkeerbaar. Hij is dan ineens hogepriester voor alle goden en daarmee intermediair tussen hemel en aarde. Tegelijkertijd wordt hij het symbool van orde en controle, de hoogste autoriteit en beslisser van het land en de ultieme strijder. De prins is niet langer een gewone sterveling, maar een farao.
Het koningschap moet een stressvol bestaan zijn geweest, wetende dat er kapers op de kust lagen. Samenzweringen loerden om elke hoek en achter elke deur. De grootste en bekendste is de haremsamenzwering. Bij deze samenzwering waren vele personen binnen en buiten de paleismuren betrokken. Men beraamde een aanslag op Ramses III waar een uitvoerige voorbereiding aan vooraf ging. Dat men in die opzet is geslaagd, werd duidelijk na onderzoek van zijn mummie. De keel bleek te zijn doorgesneden.
Orde, maät, was het belangrijkste in het leven van de oude Egyptenaren. De farao moest de maät bewaren. Hij was de hoogste rechterlijke macht van het land en de enige met de bevoegdheid om wetten te maken of te wijzigen. Veel koningen spreken op stèles met trots over het feit dat ze correct rechtspraken en nieuwe wetten hadden gemaakt.
De farao was ook de hoogste rechter van het land. In bijzonder ernstige gevallen berechtte hij dan ook zelf de verdachten. In gevallen van hoogverraad kon het zelfs zo ver gaan dat hij niet alleen de schuldige strafte, maar ook diens familie. Vaak bestond de straf dan uit de doodstraf, uitgevoerd door het spietsen aan een staak, rituele slachting met een vuurstenen mes of stenen knots, verdrinking, verbranding of gedwongen zelfmoord.
Het dagelijks bestuur van het land kende drie onderdelen: de administratie, het leger en de priesterklasse. De farao moest voor elke onderdeel een hoge ambtenaar aanstellen die hij kon vertrouwen en die voldoende verantwoordelijkheidsgevoel had. Niet altijd had hij die vrijheid. Soms werden posities geërfd en had de farao onvoldoende persoonlijke macht om dat te veranderen. In goede tijden kon hij wel zijn vertrouwde jeugdvrienden op de juiste plekken installeren. Op die manier wist hij dat hij de beste adviseurs zou hebben voor het bestuur van de Twee Landen.
De farao was gebonden aan een dagelijkse routine van rituelen en religieuze activiteiten. In theorie moest hij elke ochtend alle goden in hun tempels wekken, reinigen, kleden en voeden. In de praktijk werd dit gedaan door de hogepriesters en slechts zelden was het de farao zelf die dit deed.
Hij woonde wel de festivals ter ere van de hoofdgoden bij in de belangrijkste tempels van Egypte, tenzij hij in het buitenland verbleef vanwege veroveringen.
Dikwijls zal hij ook naar de festivals een afgezant hebben gestuurd, maar de belangrijkste festivals, zoals het jaarlijks terugkerende Opet-festival, woonde hij altijd persoonlijk bij. Dit festival werd gehouden in de vorm van een processie tussen de Amontempels van Karnak en Loeksor en was verbonden met de koninklijke Ka. Daarom was de aanwezigheid van de koning essentieel.
Een ander belangrijk festival was het Sed-festival. Daarin liet de koning zien dat hij nog steeds geschikt was om te regeren en vernieuwde hij zijn kracht.
Naast het bezoeken van vele festivals en feesten moest de farao ook de huizen voor de goden bouwen en onderhouden. Voor de stichting van een tempel, en de uiteindelijke ingebruikname ervan, waren vastgestelde rituelen die hij diende uit te voeren. De farao gebruikte de tempels niet in de eerste plaats om te communiceren met de goden. De goden gaven hun wensen en beslissingen meestal door in een goddelijke droom.
Senwosret I, Hatsjepsoet, Thoetmoses IV en Merenptah beschrijven allen een droom waarin ze instructies krijgen van de goden. Communicatie met goden kon ook via een orakel, of door middel van een biayt: een wonderteken van de goden, zoals Thoetmoses III overkwam, die tijdens een veldtocht een komeet zag en daar een betekenis aan gaf.
Om zijn macht te legitimeren, verwees de farao zo vaak mogelijk naar zijn voorname afkomst via zijn voorgangers. Hoe verder terug in de tijd, des te beter. Het liefst helemaal terug tot aan de goden en het ontstaan van de wereld. Hiervoor liet een aantal farao’s zogenoemde Koningslijsten maken. Die konden worden opgetekend op tempelwanden of op papyrus. De bekendsten zijn die van Abydos, van Sakkara en de Papyrus Turijn.
MvK
Bronnen:
– The Pharaoh – G.J. Shaw
– Pharaohs – J. Tyldesley