Deel 1: Avonturen in Tunesië.
Jean Emile Humbert was een Nederlands militair ingenieur die als agent voor het Rijksmuseum van Oudheden (RMO) een belangrijke rol speelde in de aankoop van diverse grote collecties aan het begin van de 19de eeuw.
Humbert wordt op 28 juli 1771 geboren in Den Haag. Zijn broer David Pierre (1770-1849) wordt later de eerste directeur van het Prentenkabinet van de universiteit Leiden.
Over zijn jeugd is vrijwel niets bekend. Hij volgt een opleiding tot militair ingenieur in Maastricht en Den Bosch en leert daar Johann Reinhold kennen. De vriendschap die daar tussen hen ontstaat duurt meer dan veertig jaar. Reinhold is een diplomaat die later diverse ambassadeursposten bekleedt in Rome en Florence.
In 1795 ontvangt de Nederlandse regering een verzoek van Hamouda Pasha, de Bey van Tunesië. Hij vraagt hulp bij de aanleg van een nieuwe haven voor zijn militaire vloot. Kolonel August Frank reageert op dat verzoek en neemt zijn zoon en Jean Emile mee naar Tunesië. Antoine Nijssen, de Nederlandse consul in Tunis, zorgt voor huisvesting.
Tot 1806 werken de drie onder leiding van kolonel Frank aan de haven van La Goulette. In 1804 trouwt Humbert met Thérèse Nijssen, de zuster van de consul. Als in 1806 kolonel Frank vanwege het overlijden van zijn vrouw terugkeert naar Nederland, besluit Humbert te blijven. Hij wordt benoemd tot hoofdingenieur van de Bey.
Vanaf het begin van zijn verblijf heeft Humbert al belangstelling voor de Tunesische geschiedenis. Zijn werk als ingenieur voor de Bey maakt het voor hem mogelijk om ongestoord het gebied te kunnen onderzoeken. De door de Romeinen in 146 v.Chr. verwoeste Punische stad Carthago is op dat moment nog niet herontdekt.
In 1817 vindt hij bij het dorpje La Malga twee fragmenten van Punische stèles, ruim een maand later gevolgd door nog vier stèles. Hiermee lukt het hem om de locatie van het oude Carthago te bepalen. Deze objecten bevinden zich in de collectie van het Rijksmuseum van Oudheden (RMO) in Leiden. Humbert houdt de vondst geheim: hij wil de publicatie ervan gunnen aan de Nederlandse wetenschap.
Humbert dient een verzoek in bij de Bey om uit dienst te worden ontslagen. Als dat in 1818 gebeurt, reist hij in 1819 met zijn collectie oudheden naar Rome en bezoekt zijn oude vriend Reinhold, die hem aanmoedigt om zijn collectie aan te bieden aan Caspar Reuvens. Hij is de directeur van het Museum van Oudheden in Leiden, op dat moment nog het Archaeologisch Cabinet der Hoogeschool genoemd.
In februari 1821 ontmoeten ze elkaar voor het eerst. Reuvens is onder de indruk van de collectie van Humbert en koopt deze aan. Verder komen ze overeen dat Humbert als agent in dienst van het Archaeologisch Cabinet zal terugkeren naar Tunesië om opgravingen te doen.
Met specifieke instructies van Reuvens vertrekt Humbert in 1822 weer naar Tunesië. Tijdens een tussenstop in de Toscaanse havenstad Livorno koopt hij enkele objecten die hij meteen naar Leiden stuurt.
In Livorno bestond in die tijd een groot aantal handelshuizen die contacten hadden met Noord-Afrikaanse en Levantijnse havensteden. Via de handelsschepen kwamen tal van Griekse, Romeinse en Egyptische oudheden binnen die door de handelshuizen op de markt werden gebracht.
Humbert reist door naar Tunesië en koopt daar een aantal beelden en andere objecten aan, waaronder het bekende keizerbeeld van Trajanus dat nog steeds één van de topstukken van het RMO is.
Humbert gaat na toestemming van de Bey aan de slag en onderneemt in twee jaar elf opgravingen van elk een paar dagen. Hij vindt in elk geval enkele nieuwe Punische stèles. De opgravingen zijn een teleurstelling, maar Reuvens toont begrip voor de budgettaire situatie en is vooral blij met de nieuwe stèles. Dat is voor hem goed genoeg om Humbert opnieuw naar Tunesië te willen sturen.
Humbert heeft zijn bedenkingen: hij wil liever in Griekenland onderzoek doen, maar daar is kolonel Rottiers al bezig voor het museum. Daarbij is Tunesië in die tijd erg onveilig, niet in de laatste plaats vanwege een familiekwestie. Consul Nijssen is erg ziek en zijn jongere broer César Nijssen, op dat moment viceconsul, vermoedt dat Humbert op de post van consul uit is. Humbert heeft dat altijd ontkend, maar uit een brief van Humberts vrouw aan Humbert van 9 oktober 1824 blijkt dat César hem zelfs wilde neerschieten als hij ooit tot consul benoemd zou worden:
“…hij heeft gezegd dat jij een grote en meer dan grote bedrieger bent, dat je het consulaat van mijn broer wilt afnemen […] en dat je nooit, maar dan ook nooit consul in Tunis zult worden. En mocht dat ooit gebeuren, dat hij je nog voor je het consulaat zult bekleden, een kogel door je hoofd zal schieten…”
Lees verder in het tweede deel over het leven van Jean Emile Humbert: Agent in Italië.
RdJ
Bronnen:
- Le Solitaire des ruines. De archeologische reizen van Jean Emile Humbert in dienst van het Koninkrijk der Nederlanden – R.B. Halbertsma
- Rijksmuseum van Oudheden Leiden, een geschiedenis van 200 jaar – L. Weiss, I Morfini