Het Sokar-festival was een religieus feest dat in het teken van nieuw leven stond. Het vond plaats aan het eind van de vierde maand van achet, het overstromingsseizoen.
Het Sokar-festival luidde de komst van peret in, het seizoen waarin de gewassen uitkomen. Het was een feest van vernieuwing; van de wedergeboorte van Osiris en de bevestiging van de rol van de farao als tussenpersoon tussen de menselijke en goddelijke orde.
Daarnaast vormde de viering van het Sokar-festival een bevestiging van het nieuwe leven in de natuur, nog onzichtbaar tijdens het overstromingsseizoen maar ontluikend tijdens peret, het seizoen waarin de gewassen uitkomen.
De eerste inscripties met betrekking tot dit festival dateren uit de Vroegdynastische Periode. Afbeeldingen van de Sokarbark en vermeldingen van de naam van de farao zijn teruggevonden op kleine voorwerpen als potten en vazen. Op twee labels uit het graf van koningin Neith-hotep uit de 1ste dynastie in Naqada wordt melding gemaakt van het offeren van vlees en handelingen die tijdens het Sokar-festival werden verricht door de farao. Waarschijnlijk bestonden de handelingen uit het produceren van koperen gereedschappen en het maken van bouwstenen uit klei.
Het festival vindt zijn oorsprong in Memfis, het culturele centrum van de god Sokar. Tijdens het Middenrijk smolt het festival samen met delen van het Osiris-festival in Abydos. Vanaf het Nieuwe Rijk werd het festival ook in Thebe gevierd. In de Ramessiden Tijd was het festival bijna net zo groot en belangrijk als het jaarlijkse Opet-festival.
In eerste instantie werd het festival gevierd op de 26ste dag van achet, het overstromingsseizoen. In het Nieuwe Rijk groeide het uit tot een meerdaags festival van tien dagen. Het festival begon op de 22ste dag van choiak, de laatste maand van het overstromingsseizoen en eindigde op dag één van tiby, de eerste maand van het groeiseizoen.
Tijdens de regering van Ramses III stonden de eerste vijf dagen van het festival in het teken van de mummificatie en het begrafenisritueel van de god Osiris. Deze rituelen vonden plaats binnen het tempelcomplex van Medinet Haboe en waren niet toegankelijk voor het publiek. De priesters maakten Osirisvormige graanmummies en voerden het mondopeningsritueel en het begrafenisritueel uit. Ook werd tijdens deze dagen het ritueel van het hakken van de aarde uitgevoerd door de farao of door een priester die de farao vertegenwoordigde.
De avond voor de belangrijkste festivaldag, dag 26, stond in het teken van het vernieuwen van de verbintenis tussen Horus als symbool van de wedergeboorte en Sokar, de Memfitische god van het dodenrijk. Deze ceremonie vond niet alleen plaats in de tempel maar ook in de privégraven van de Thebaanse necropool.
Tijdens deze ceremonie speelden uien een belangrijke rol. Ka-priesters of familie van de overledenen zorgden voor pleng- en wierookoffers in de grafkapellen en gedurende de nacht maakten de nabestaanden kettingen van uien en hingen die om hun nek. Ook maakten zij boeketten van de stengels van de uienplant en offerden deze aan Sokar en aan de overledenen.
De zesde festivaldag, dag 26 van het overstromingsseizoen, was de belangrijkste dag van het Sokar-festival. In tegenstelling tot de meer mystieke dagen ervoor was dit een belangrijke feestdag voor het volk. De arbeiders van het dorp Deir el-Medina namen -net als waarschijnlijk de rest van de bevolking van westelijk Thebe- deze dag vrij. Deze 26ste dag is in prachtige reliëfs terug te vinden in de tweede hof van de tempel van Ramses III te Medinet Haboe.
De dag begon met een uitgebreidere versie van het dagelijkse tempelritueel waarna het beeld van de god Sokar in zijn schrijn op de henoe-bark werd geplaatst. Ondertussen droeg de farao of een priester de litanie van Sokar voor. Vervolgens werd de bark door priesters op de schouders de tempel uit gedragen. Dit ritueel werd oorspronkelijk uitgevoerd met een slede die werd getrokken door de farao.
Het ritueel draagt de naam ‘ het slepen van de henoe-bark’ en ‘ het rondgaan rond de muren door de koning’. De term ‘ muren’ verwijst naar de term ‘witte muren’, de oude benaming voor de hoofdstad Memfis. In de oudheid werd de slede met het beeld van de godheid namelijk rond de muren van de stad gesleept. De reliëfs in de Medinet Haboetempel tonen echter geen slede maar een bark, gedragen door priesters.
De volgende scène toont de farao met het uiteinde van het touw in zijn hand. De afbeelding van de bark ontbreekt hier, maar oorspronkelijk zat het touw hieraan vast en werd hij getrokken door de farao, hoge ambtenaren, koninklijke kinderen en priesters. In dezelfde processie werd een standaard van Nefertem meegedragen. De laatste scène in Medinet Haboe toont de afsluiting van de processie, waarbij iedereen in jubelstemming verkeert. Priesters reinigen het pad voor de god met wierook en plengoffers. De priesters klappen in hun handen en verwelkomen de god Sokar.
Erachter volgen vijf barken met vijf godinnen van Memfis, elk vergezeld door een eigen standaard van de god Nefertem. Veel deelnemers dragen levensmiddelen om te offeren wanneer Sokar terugkeert naar de tempel. Anderen dragen cultussymbolen, zoals standaarden van diverse goden.
Op de tiende dag werd het festival afgesloten met het ritueel van het oprichten van de djed-zuil. Dit ritueel stond symbool voor de uiteindelijke begrafenis van Osiris en zijn verschijning als god van het Dodenrijk.
LdJ
Bronnen:
– United with eternity, A concise guide to the monuments of Medinet Habu – William Murnane
– The Oxford Essential Guide to Egyptian Mythology – Donald Redford
– Ancient Egyptian Temple Ritual – Katherine Eaton