Lekkernijen in het oude Egypte

Aardamandel, de gedroogde knolletjes van de knolcyperus
Aardamandel, de gedroogde knolletjes
van de knolcyperus.

Uit verschillende poëtische teksten wordt duidelijk dat de Egyptenaren een grote voorkeur hadden voor zoete producten. Voorstellingen in graven tonen lekkernijen als druiven, vijgen, dadels en de vruchten van de doempalm. Een belangrijk zoetmiddel was de peulvrucht van de Johannesbroodboom. Als hiëroglief werd het gebruikt om er het woord ‘zoet’ mee uit te drukken. Vanaf het Nieuwe Rijk werden ook granaatappels gegeten.

Het knolletje van de knolcyperus (Cyperus esculentus) wordt ook wel aardamandel genoemd. Dit product komt sinds het Oude Rijk voor in de offerlijsten. Het werd veel gegeten in het oude Egypte. De smaak doet denken aan hazelnoten of amandelen. De knolletjes zijn zeer voedzaam en bevatten ongeveer vijfentwintig procent vet, dertig procent zetmeel en zeven procent eiwit. Het vet bestaat voor een groot deel uit onverzadigde vetzuren, zoals linolzuur. Verder bevat het biotine (vitamine H) en vele mineralen.


Vruchten

De dadel is de vrucht van de dadelpalm (Phoenix dactylifera). De Egyptenaren aten deze graag en de vrucht diende ook voor de bereiding van zoetstof, die werd verwerkt in koeken en bier. De vijg is de vrucht van de sycomoor, die ook wel bekend is als de wilde vijgenboom of Egyptische vijgenboom (Ficus sycomorus). De vijgen werden gedroogd en vervolgens gegeten. De vrucht van de granaatappel (Punica granatum)is rond en heeft de grootte van een appel. Granaatappels werden in eerste instantie geïmporteerd uit Voor-Azië. Al snel gingen de Egyptenaren over tot het zelf kweken ervan op de vruchtbare gronden langs de Nijl. Granaatappels golden voor de Egyptenaren als een teken van rijkdom en vruchtbaarheid. Voorname doden uit het Nieuwe Rijk lieten zich dan ook vaak met kransen van granaatappelbloemen begraven. Ook blauwe druiven gedijden goed in het oude Egypte. De druiven werden niet alleen gebruikt voor de wijnproductie. De rozijnen werden tevens veelvuldig gebruikt als zoetstof bij de brood- en bierbereiding.

Doempalmen en alruinbessen in het graf van Sennedjem te Deir el-Medina
Doempalmen en alruinbessen in het
graf van Sennedjem te Deir el-Medina.

Ook de doemvruchten van de Egyptische doempalm (Hyphaene thebaica) werden als zoetstof gebruikt. Deze boom kwam alleen in Opper-Egypte voor. Doemvruchten hebben de vorm van een paprika, maar dan met een harde bruine schil. Deze schil werd vermalen tot een zoetstof. Alruin (Mandragora officinalis L.) is via het gebied van Syrië en Palestina in Egypte geïntroduceerd. De eivormige gladde besvruchten van deze plant lijken enigszins op tomaten, maar worden geel of oranje van kleur wanneer ze rijpen. De vruchten zijn sappig en hebben een sterke ananasgeur. De vrucht bevat echter de toxische alkaloïden zoals atropine, hyoscamine en scopolamine die een hallucinerende uitwerking hebben. De plant hoornklaver (Trigonella foenum-graecum L.) is een eenjarig kruid met een rechtopstaande stengel en dunne, veelzadige peulen. Deze peulen werden gekookt en veelvuldig gegeten door de Egyptenaren. De zaden en bladeren van de hoornklaver werden gedroogd en vermalen tot de specerij die tegenwoordig ‘fenegriek’ wordt genoemd. Fenegriek werd op zijn beurt weer verwerkt tot de lekkernij kyphi.

Moderne reconstructie van kyphi
Moderne reconstructie van kyphi.

Kyphi 

Een van de beroemdste Egyptische lekkernijen was ‘kapet’ dat door de Grieken ‘kyphi’ werd genoemd. Het is enigszins te vergelijken met kauwgum. De geurige kyphi werd tot balletjes gedraaid. Er werd niet alleen op deze balletjes gekauwd. Ze werden net als wierookkorrels gebrand. Ook konden de balletjes worden gebruikt om er de huid mee in te wrijven. Teksten uit de Ptolemaeën Tijd maken duidelijk dat het ook als een vloeibare substantie kon voorkomen. Waarschijnlijk betreft het dan eerder een parfum op basis van etherische oliën waaraan de ingrediënten van een kyphi zijn toegevoegd. Net als bij kauwgum zijn er verschillende smaken bekend. Vaak diende kyphi als een medicijn tegen allerlei kwalen zoals kiespijn, hoofdpijn en buikpijn. Maar het werd door de Egyptenaren vooral als een soort snoepje geconsumeerd. De oudste vermelding van kyphi komt uit de Piramidenteksten. Daar wordt het genoemd in de offerlijst als één van de producten die de overleden koning nodig heeft in het dodenrijk. Lijsten met producten voor het maken van kyphi staan weergegeven op de wanden van de Ptolemaeïsche tempels te Dendera, Edfoe en Philae. Deze lijsten omvatten minimaal twaalf tot meer dan vijftig ingrediënten. In het recept van Edfoe wordt gesproken over het mengen van zestien ingrediënten. Dit diende in een specifieke volgorde te gebeuren, verspreid over zestien dagen. Het is een complexe zaak om uit te vinden wat nu exact de ingrediënten van kyphi waren. Duidelijk is dat kyphi in ieder geval niet werd samengesteld op basis van olie of vet. Een mengsel kon o.a. bestaan uit rozijnen, dadels, honing, mint, kalmoes, bijenwas, wijn, wierook, mirre en dennenhars. De kruiden die konden worden toegevoegd waren bijvoorbeeld gemalen peulen van de Johannesbroodboom, fenegriek, jeneverbes en kaneel. Ook kon de essence van bloemen zoals de lisdodde of de blauwe waterlelie worden toegevoegd.

HJP

Bronnen:
– Chronicle of the Pharaohs – P. Clayton
– Zo leefden de Egyptenaren – P. Montet
– Egypte, Het land van de farao’s – R. Schulz
– The Oxford History of Ancient Egypt – I. Shaw
– Het oude Egypte – D.P. Silverman
– Syllabus Materclass Lekkernijen – H. Pragt