Versieringstechnieken van meubels

Ambachtsman aan het werk.
Ambachtsman aan het werk.

De meeste Egyptische meubels die bewaard zijn gebleven, zijn afkomstig uit de graven van hooggeplaatste personen. Dankzij deze vondsten is veel kennis vergaard over de technieken waarover Egyptische meubelbewerkers beschikten om meubels te versieren. Meubels konden worden beschilderd, gevernist, verguld of ingelegd met halfedelstenen of glas.

Beschildering
Meubels werden op verschillende manieren opgewerkt. De meubels voor dagelijks gebruik werden meestal beschilderd met de kleuren wit, rood of donkergeel. Een slechtere kwaliteit hout kon ook worden verdoezeld met een laagje fineer. Meubels van hoge kwaliteit werden vaak verguld of in meerdere kleuren geschilderd. Vaak werd de verf direct op het hout aangebracht. Ook zijn meubels bekend die eerst met een in lijm gedrenkte grof geweven linnen doek zijn overspannen waarover een laagje gips werd aangebracht alvorens te worden geverfd. Ook kenden de Egyptenaren laagreliëf in houtsnijwerk waarover een laagje gips werd gestreken. Het laagreliëf werd ook wel in gips aangebracht op het hout waarna de vlakken werden beschilderd of verguld. De Egyptenaren gebruikten voor hun schilderwerk temperaverf. Deze verf werd gemaakt van eigeel, kleurpigment en water. Soms werd wat azijn toegevoegd als bindmiddel. De kleurpigmenten die werden gebruikt, zijn afkomstig van plantaardige henna (Lawsonia inermis) voor een roodbruine kleur, fijngemalen azuriet voor een blauwe en malachiet voor een groene kleur.

Vernis
Om het houtwerk te beschermen, werd vanaf de 18de dynastie gebruik gemaakt van een transparante vernis. Deze heldere lak werd gemaakt van hars en olie. Zwarte lak werd gemaakt door bruine teer, verkregen door verhitting van hout, met het aardolieproduct bitumen te mengen. Deze gitzwarte lak werd tijdens het Nieuwe Rijk ook gebruikt om er houten mummiekisten als de weergave van Osiris mee te bestrijken. Meer bijzondere meubelstukken kregen vaak nog een laagje bladgoud of bevatten inlegwerk van ebbenhout, ivoor, faience en halfedelstenen. Ook bij het vergulden werd gesso als ondergrond gebruikt. Dunne laagjes bladgoud werden direct in de natte gesso gelegd. Dat droogde op onder het bladgoud en diende zo als een soort lijmlaag. Dikkere bladgoud- of zilverlagen en inlegwerk van ebbenhout en ivoor werden vastgezet met kleine pinnetjes.

Vergulde knop op kistje van Toetanchamon,
Egyptisch Museum Caïro.

Vergulding
De Egyptenaren kenden verschillende verguldingsmethoden. De meest eenvoudige techniek die werd toegepast bestond uit het vouwen van een velletje bladgoud om het object. Dit werd soms met lijm of kleine nageltjes verstevigd. Op papyrus en cartonnage werd soms zonder onderlaag verguld. Toch werd meestal wel op een grondering verguld. In dat geval werden verschillende lagen gesso op het hout aangebracht. De gesso bestond meestal uit calciumcarbonaat (krijt), maar soms ook uit calciumsulfaat (in de vorm van gips). In de gesso kon zowel plantaardige als dierlijke lijm zijn verwerkt. Deze lijmen zijn wateroplosbaar waardoor geen aparte lijmlaag nodig was om het goud op het hout lijmen. Door de lagen gesso vochtig te maken werd het net weer plakkerig genoeg om het bladgoud te laten hechten. Deze techniek wordt ‘water- of polimentvergulding’ genoemd. De Egyptenaren gebruikten een rode klei ‘bolus’ als toplaag op de lagen gesso. De bolus bood een flexibele oppervlakte die het mogelijk maakte om het goud met een gladde steen te polijsten om daarmee een glanzend en uiterst glad oppervlak te verkrijgen. Door de transparantie geeft de bolus rode spiegelingen aan het goud. Door verschillende kleuren als onderlaag te gebruiken kan goud een andere sfeer krijgen. Van de Egyptische handwerkslieden stonden zij die goud en edelstenen bewerkten het hoogst in aanzien. Het goud werd aangeleverd in de vorm van ringen of in zakken verpakte korrels. Het ruwe goud smolt men vervolgens samen tot grotere eenheden die dan werden uitgehamerd tot bladen in de gewenste grootte. De smeltoven die in het Oude Rijk bij het smeedproces van goud werd gebruikt was tamelijk eenvoudig. Deze bestond uit een grote schaal van aardewerk op een voet. De hierin gedeponeerde, brandende houtskool werd tot de gewenste temperatuur verhit met behulp van blaaspijpen van riet met een mondstuk van klei. Vanaf het Nieuwe Rijk kwamen grotere ovens in gebruik en blaasbalgen van leer. Het pure goud had een gehalte van zeventien tot tweeëntwintig karaat en was dus zacht met een relatief hoog smeltpunt. Het ‘elektrum’ een legering van goud met zilver was veel harder. Voor het polijsten van goud en zilver gebruikten de ambachtslieden gladde kiezelstenen.

Inlegwerk op het rijtuig van Toetanchamon,
Egyptisch Museum Caïro.

Inlegwerk in hout (intarsia)
Qua hiërarchie in het atelier stonden na de goudbewerkers de bewerkers van kostbare gesteenten. Zij waren gespecialiseerd in het snijden van edelstenen, glas en ivoor dat bestemd was voor de ‘intarsia’, het inlegwerk in hout. Voor het inlegwerk met stukjes glas, werd gewerkt met mallen die met hete pasta’s van kwartszand werden gevuld. Vervolgens werden de producten met glanzend blauwe, groene of veelkleurige, uit mineralen bereide glazuren bestreken en opnieuw gebakken. Vanaf de 18de dynastie heeft deze glastechniek zijn hoogtepunt bereikt. Egypte is een land van stenen en mineralen. Op maar weinig plaatsen ter wereld treft men zovele steensoorten, ertsen en edelgesteenten bij elkaar. Minerale steensoorten met een geringere hardheid zijn albast, serpentijn, kornalijn en steatiet. Een zeer geliefd mineraal was lapis lazuli, een paarsblauw gesteente met op goud lijkende deeltjes van ijzerpyriet. Dit kostbare mineraal werd, voor zover bekend, niet in Egypte gevonden. De dichtstbijzijnde vindplaats was Badaksjan in het Noordwesten van Afghanistan. Ook het glanzende, zwarte obsidiaan (vulkanisch glas) dat sporadisch als inlegwerk wordt aangetroffen, moet zijn geïmporteerd, vermoedelijk uit Ethiopië.

HJP

Lees ook het artikel: Meubilair.
Lees ook het artikel: Meubelmakers.
Lees ook het artikel: Houtbewerking.
Lees ook het artikel: Meubels in het Rijksmuseum van Oudheden.

Bronnen:
– Egyptian Woodworking and Furniture – G. Killen
– Cursussyllabus ‘Dagelijks leven’ – H. Pragt
– The illustrated dictionary of ancient Egypt – I. Shaw en P. Nicholson
– Leven in het oude Egypte – E. Strouhal
– People of the Pharaos – H. Wilson